Pleister. Leg het maar uit.

Hoe leg je het uit? Het staat er, kijk dan toch. Dat ben ik gewoon, meer is het niet. Plaats maken, opkomen, zijn.

Doen. Stilzitten is geen optie. Aandacht moet het verdienen. En soms gaat het mis, het zij zo. De jongen loopt naar de wijkende einder, hij staart en grabbelt hopeloos. Het kleurt niet bloedrood, maar bruinrood en groen.

het probleem

Het probleem is de muur. Bepleisterd, ja, maar ik weet de stenen. Ruw, vormeloos. Het pleister doet de rest. Dat zie je. Een witte, gladde muur, met onderhuidse chaos dat niet zal wijken.

Binnenin brokkelt de muur af, weet ik. Niemand ziet het. Of iedereen ziet het en zwijgt. Goedgelovig?

beweging(loos)

Hoe moet het vooruit? Doet het er toe? Waarom nog moeite doen? Nietige, massale onrust, bepleisterd. En wat als het om het pleister gaat? Wat als de muur van geen tel is? Het zijn toch maar stenen. Het is eigenlijk heel eenvoudig: je hoeft alleen het pleister in een grote kom water te gieten en dan mengen. Dit kan met een truweel. En dan uitsmeren, uitsmijten, jezelf verliezen. Scheuren en gaten dichten, ruwe plekken afvlakken. Zodra het pleister begint te harden, de ruige zones afdichten. Glad, onzinnig. Witten wat vuil is, de schoonheidsfoutjes wegvagen. Ze zijn er nog, alleen de stukadoor weet het.

Dat is het probleem: ik weet het, ik zie het. Dat ik niet onwetend ben. Dat het aan mij vreet. Dat het, ooit, ontdekt zal worden, dat het pleister zal afvallen. En dan de stenen.

Waarom niet vooruit? Doorheen de muur, een bres forceren. Ik zou alleen zijn, apart, ééncellig. Leeg, niet slecht wellicht. Ik keer mij van de muur, haal naar de einder. Vergt kracht. Niet te doen.

Terug naar het truweel.